Het mistige eiland

Uit: reisblog over de Faeröer Eilanden. Alles lezen? Volledige reisblog

Op Tweede Paasdag vertrok ik bij lieve Súsanna en reed naar het vliegveld op het buureiland Vagur. Daar stond namelijk een helikopter klaar om een klein groepje naar het meest Westelijke eiland Mykines te brengen. En ik ging mee! Er is ook een bootverbinding met Mykines (spreek uit als Míetjienes) maar die is minder betrouwbaar omdat de haven niet bereikbaar is als de wind uit de verkeerde hoek komt. De heli gaat vrijwel altijd. En is erg goedkoop omdat het wordt gesubsidieerd door de overheid. Voor een enkeltje betaal je 19,-. We werden door een busje van het vliegveld naar de helikopter-vertrekplek gebracht en onderweg pikte deze ook de 2 piloten op. Kwartier te laat, kopje koffie in de hand, ach ja joh, pomtidom. Alle tijd.

Op Mykines schijnen 13 mensen permanent te wonen, ik heb er 4 gezien. De schaapsherder en zijn vrouw, de dame die de helikopter ontvangt en die de fee int die je moet betalen om überhaupt op het eiland te mogen zijn. En nog een oudere man. Die erg op de schaapsherder leek.

De dame die het bedrag kwam innen is er geboren, ging weg toen ze jong was om als au-pair te werken in Engeland en kwam weer terug om een gezin te stichten. Zij vertelde over het barre weer van afgelopen december. Ze waren een hele tijd afgesloten geweest. Helikopters gingen niet, laat staan een boot. Het schuim van de zee sloeg over de huizen als in een sneeuwstorm. In de beroemde roman Barbara van Jørgen-Frantz Jacobsen schrijft hij over Mykines. Er komt een minister over van Vagur en deze moet noodgedwongen 11 dagen op Mykines blijven vanwege het slechte weer. Bij terugkomst blijkt zijn vrouw ervandoor met een ander...

Het huisje waar ik verbleef voor 2 nachten was meer dan 100 jaar oud. Gebouwd in 1919. Er zal vast een groot gezin gewoond hebben met een paar schapen. Een visser misschien. Ooit was er een gemeenschap van zo’n 200 mensen. In de jaren zestig, toen er nog geen elektriciteit was, waren er een school, een gemeenschapshuis, een hotel en een paar winkels. Tegenwoordig is er eigenlijk niks meer en moet je zelf wat eten meenemen voor de dagen dat je er bent. Maar dat is juist de charme. En in de zomer zijn er miljoenen vogels: 600.000 paar stormvogels, 550.000 paar papegaaiduikers, 160.000 paar drieteenmeeuwen, 100.000 paar zeekoeten en 2.500 paar jan-van genten. Helaas was het seizoen van de papegaaiduikers nog niet aangebroken, dat moet echt een waanzinnig beeld geven, ze zitten dan overal. Stormvogels en meeuwen nestelen vooral bij kliffen maar papegaaiduikers wonen in een soort kleine hobbit-holletjes in het gras.

Boven het eiland hangt vaak een grote wolk, zoals op de foto, die ik heb genomen vanaf een tegenoverliggend eiland. Mykines zelf kan ook volledig in mist gehuld zijn. Heerlijk mysterieus.

Voor mij geldt dat ik ergens langer moet zijn om bijzondere dingen te kunnen zien en voelen. Om echt te kunnen geven en ontvangen en om bij een diepere laag in mezelf te komen. Daar waar creativiteit leeft, verlangens branden en de woorden stromen. Daarom ga ik ook 2 maanden naar de Faeröer, en niet 2 weken. Ik wil bij die laag komen. Er wil iets gezegd worden. Er wil iets ontspruiten. En thuis lukt het nog niet goed.
Ik ben als een spons, neem alles in me op. En dat is veel als je ergens komt waar alles anders is. Waar de natuur overweldigend is. Je de taal niet spreekt. Je geen vertrouwde plek hebt om je terug te trekken. Ook al is het heel gaaf en bijzonder. Ik ben introvert en haal energie en inspiratie uit hoe ik me voel. Daar kan geen highlight tegenop. Zo kwam ik dus aan op het prachtige vogeleiland Mykines. Het zag eruit als op een schilderij: ruige kliffen, grillige bergtoppen en een piepklein dorp met kleurige huizen en die malle haven. Daar had ik me enorm op verheugd.
Maar ik was eigenlijk alleen maar moe. De spons raakte verzadigd. Na bijna drie weken reizen, indrukken opdoen, foto’s en filmpjes maken, nog niet helemaal los zijn, nog niet echt geland zijn hier, was ik gewoon doodmoe. En dan net dáár. Ja hoor.

Op dag 1 maakte ik een kleine tocht over het eiland en werd weer totaal betoverd door het landschap. Maar ook door de onbevangenheid waarmee je hier kunt lopen. Voor behoud van de natuur en om de dieren niet te storen, moet je op de paden blijven. Okay, fair enough. Maar die paden zijn nogal ruim, niet te vinden of nemen uitdagende vormen aan. Waar bij ons al 100 meter van tevoren wordt aangegeven dat er misschien eventueel een gevaarlijke situatie zou kunnen ontstaan… en waar je om de oren wordt geslagen met Verboden-Toegang-bordjes en hekken, kun je hier doodleuk van een klif springen (mocht je die behoefte voelen, ik zou het niet doen). Voor dag 2 stond een langere wandeling op de planning, die naar de vuurtoren op het uiterste puntje van het eiland. Inclusief loopbrug over de oceaan!

Dag 2 brak aan. ‘s Ochtend gewerkt en ’s middags op pad. De zon scheen. De wandelroute ging eerst steil omhoog (zoals alle wandelingen hier beginnen), over groene glooiende bergtopjes vergezeld door een heleboel schaapachtige vrienden. En een mooi bruin paard. Voorbij het monument van de verdronkenen met daarop de namen van de schepen en de mannen die niet meer terugkwamen. Vind ik toch altijd weer ontroerend. Langs de eerste toekomstige nesten van de puffins, de papegaaiduikers en toen kwam daar dus een moment.

Ik wist dat er ergens een afdaling zou zijn maar toen ik die zag, durfde ik opeens niet meer. De route ging langs een klif naar beneden, met alleen een touw of een soort van gammele houten leuning tussen het pad en de afgrond. Om bij het eindpunt te komen, het meest Westelijke puntje van de Faeröer inclusief vuurtoren met waanzinnig uitzicht en een kolonie jan-van-genten die op de Faeröer alleen op die plek nestelen, moest ik daar dus langs. Beneden was dan die brug over de oceaan die de twee delen van Mykines met elkaar verbindt. Maar ik vond het gewoon supereng om in mijn eentje dat pad naar beneden te lopen. Het was weer bijzonder rustig, geen mens te zien. Eén rare uitglijer en daar ga je. Mijn lichaam zei: “Ben je gek, dat ga je niet doen hoor.” Maar ja, dat eindpunt hè, dat lokte en ik kon de vuurtoren zelfs al zien.

Ik heb daar ik weet niet hoelang staan twijfelen. “Doe het nou maar gewoon, even doorbijten en dan ben je straks blij dat je het gedaan hebt.” “Wat een prachtige foto’s zul je daar kunnen maken.” Die bijzondere vogels wil je zien”. “Hallo, waarom ben je anders op dit eiland?”

En toen heb ik Bernd gebeld. Hij liet de beslissing bij mij maar schijnbaar had ik het nodig om hem te vragen. Vertrouwde ik niet genoeg op mijzelf. Terwijl mijn lijf heel duidelijk aangaf wat ik moest doen. Op het moment dat ik zei dat ik niet verder zou gaan, vloeide de spanning weg. Stress? Op een berg in de Faeröer? Er is niemand die heeft gezegd, je MOET naar de Faeröer. Er is niemand die heeft gezegd, en als je daar dan bent, dan MOET je naar Mykines. En als je dáár dan bent, dan MOET je naar die vuurtoren lopen. Dat zeg ik allemaal zelf.

Dat doe ik dus vaak. Dingen moeten van mezelf. Om iets te bewijzen (wat in vredesnaam?) Iets niet willen maar toch doen en denken dat het wel goedkomt als ik het eenmaal doe. Iets doen omdat het logisch lijkt in onze denkwereld, niet omdat het natuurlijk voelt voor mij. Meedoen. Meehollen. Maar ik wil juist stilstaan. Langzaam gaan. Voelen. Luisteren.

Voor nu heb ik besloten om me minder te laten verleiden door het zoveelste unieke uitzichtpunt, natuurfenomeen, meest bezochte dorp of een schaap met 5 poten. Me niet meer geïntimideerd te laten voelen door de superwandelaar, die alle hikes afgaat. Ik kwam hier om verhalen te vangen op de toppen van de bergen en de diepte in te gaan als de oceaan. En dáardoor te genieten van dit bijzondere land en haar bewoners. Laat ik dat gaan doen.

Vorige
Vorige

De zeehondenvrouw

Volgende
Volgende

De Leeuw en de Vlinder